Vulkanische parel

Het gebied rond het Tobameer is een van de mooiste gebieden van Sumatra. Het Tobameer zelf was pas officieel op de kaart gezet rond 1850. In Marsden’s ‘History of Sumatra’ van 1811, lezen we:

Het wordt gezegd dat er een groot meer in Noord Sumatra moet zijn, waar precies is niet bekend.

Talloze schrijvers prezen de schoonheid van het krakermeer. De Nederlandse schrijver Louis Couperus bijvoorbeeld, schreef in zijn reisjournaal ‘Oostwaarts’ uit 1923, in de stijl van die tijd:

Het was de ongelooflijke schoonheid van een oude vulkanische wereld, wat door haar cataclysmes een paradijs bleef van de reuzen en de goden. Er is iets gigantisch in deze natuur en hierin ligt het Tobameer als een blauw juweel, oplichtend tussen de parelwitte, rechte rotsen.

(Couperus, L., Eastward, p. 89)

Zij hielden van praten

De streek ten zuiden van het meer, richting Tarutung, (het centrum van de Christelijke Protestantse Batak Kerk), strekte zich uit langs de met rijstvelden bedekte oevers van het Toba meer. Aan de ene kant kunnen we de bergketen zien van de Bukit Barisan, die oprijst to boven de 1500 meter, aan de andere kant de lieflijk glooiende sawahs. De grote Batak graven langs de weg zijn opvallend. Hoe groter de tombe des te belangrijker was de persoon. W.Ph. Coolhaas was ambtenaar bij het binnenlands bestuur in de jaren 1930 in het Batak gebied. Zestig jaar later had hij nog de beste herinneringen aan de Batak:

Ik vond evenwel de tournees, waarbij je in een dorp bleef overnachten onontbeerlijk om de bevolking in haar eigen omgeving wat beter te leren kennen. … Viel de avond dan kwam alles wat man en boven de tien was voor een boom opzetten. Vrouwen hadden, tenminste van buitenaf gezien, in de samenleving niets te betekenen Vrolijk waren de mensen bepaald niet, ook niet vriendelijk, wel verzot op praten. Elk onderwerp, dat werd aangesneden en dat over het algemeen te maken had met wat dorpelingen in een agrarische maatschappij interesseert, werd degelijk behandeld. Vrijwel iedereen, oud en jong vond het nodig zijn standpunt en mening fel en vasthoudend uit te bazuinen, niet zelden heel intelligent…

(Coolhaas, W.Ph. Controleur Binnenlands Bestuur, p. 166)

De vallei van Harionboho

W.Ph.Coolhaas keek naar het land van de Batak met Nederlandse ogen. De jonge Batak Sitor Situmorang kwam van een dorpje aan de rand van het Tobameer. Hij keek natuurlijk met compleet andere ogen naar zijn geboortegrond. Als een zoon van locale adel, was hij een van de weinigen die Nederlands onderwijs kon volgen. In de jaren 1950 beschreef hij zijn memoires in De Oude Tijger’:

In mijn jeugd, tussen 1924 en 1931, waren de mensen van de vallei van Harionboho nog steeds afgesloten van de buitenwereld; zij leefden van landbouw en kleinhandel in de vallei… Als klein kind had ik weinig contact met mijn ouders. Vanaf het tweede levensjaar is het dorp direct betrokken bij sociale activiteiten met kinderen van dezelfde leeftijd; het hoeden van schapen, vissen in de rivier en het meer, jagen, fruit stelen van de anderen en temidden van de groep het bijwonen van adat ceremoniën wanneer dieren werden geofferd aan de goden..
(Sitor Situmorang, The old Tiger, pp. 14, 15.)

Mysterieuze buitenwereld

Van de memoires van Sitor Situmorang krijgen we een indruk van de Bataklanden in de jaren 1930. In 1931 ging hij naar Balige, op het zuidelijke puntje van het Tobameer:

De zes uur durende boottocht naar het zuiden liep via het westelijke gedeelte van het meer. Dit was de eerste keer dat ik de vallei had verlaten en de eerste keer zag hoe groot het meer eigenlijk was. Balige was ook mijn eerste stad. De Nederlandse school was opgericht in 1925, in dezelfde periode dat de Trans Sumatra weg was geopend van Medan naar Padang. Net zoals het landschap naar het noorden van het meer gedomineerd was door hoge steil opreizende bergen, was Balige omringd door bergketens die hoger werden naar het oosten, naar Habinsaran, waar de zon opkwam, de richting van de Asahan rivier.. Hierachter was een mysterieuze buitenwereld, net zoals deze buitenwereld de Batak landen eeuwenlang hadden gezien als een mysterieuze wereld, bevolkt door stammen met angstaanjagende gewoonten, met een fascinerende adat cultuur verwoven met legenden en mythes….

(Sitor Situmorang, The old Tiger, p. 20)